Muisje en Konijn

Muisje loopt over het veldje.
Ze telt de klaprozen.
Eén, twee, drie...
Dan stopt ze ineens.

Tussen het klaver beweegt iets.
Twee lange oren steken boven het gras uit.
Een bruin neusje wiebelt heen en weer.

“Hallo?” zegt Muisje zacht.
“Ben jij een veldbeest?”

Het konijn kijkt op.
Hij kauwt op een klavertje en knikt.
“Ik ben Konijn. En jij?”

“Ik ben Muisje,” zegt ze.
“Zullen we samen klaprozen tellen?”

Konijn knabbelt zijn blaadje op.
Dan springt hij naast Muisje.
“Ik tel nooit klaprozen,” zegt hij.
“Maar het lijkt me leuk.”

“Let maar op,” zegt Muisje.
“Ze staan in groepjes van vijf.”

Ze lopen samen verder.
De klaprozen wiegen in de wind.
Sommige zijn al bijna dicht.

Eén groepje.
Twee groepjes.
Drie...

“Ik zie er nog één!” roept Konijn.
Hij wijst met zijn oortje naar de sloot.
“Die staat alleen,” zegt Muisje.
“Die telt voor tien.”

Konijn knikt.
“Ik snap het. Alleen staan is niet niks.”

Ze lopen nog een stukje.
De zon zakt langzaam weg.
De klaprozen sluiten hun bloemblaadjes.

“Het is tijd om naar huis te gaan,” zegt Muisje.