Anne.
Anne is jong. Ze zit in haar laatste jaar van school. Haar examenjaar. Vorig jaar heeft ze ook examen gedaan, maar dan op een laag niveau. Bij haar thuis probeert ze de lesstof goed te bestuderen. Ze zit het liefst daarmee op haar kamertje, omdat het druk is beneden met haar drie broers en zus. Maar in haar kamertje is het koud. Steenkoud. Ze heeft wel een extra trui aangetrokken en een deken over haar benen. Maar het is voor haar longen niet echt lekker. Ze blijft de koude lucht inademen.
Ze probeert ’t wel nog. Een half uurtje. En dan wordt het te koud om nog goed te concentreren.
Over een paar weken zijn de examens al. Eigenlijk is het dit jaar verder nog op hoop van zegen dat ze erdoor komt. Dat is wel heel spannend. Anne heeft zich opgegeven voor de tussenschool van de verpleegkundige opleiding. Als ze haar examen haalt, dan kan ze daar naartoe.
Op de fiets is het ook al koud. En de wind trekt aan. Het is hard werken op de fiets naar school. Deze laatste weken doet ze op school nog extra haar best om te zorgen dat ze haar examens haalt. Vorig jaar is ze nog maar net met de hak over de sloot erdoor gekomen. Het is spannend.
De examens zijn inmiddels begonnen en ze is gelukkig niet ziek geworden van haar longen. Dat is een voordeel, want dan kan ze gewoon alles meedoen. Het is druk op school en ze voelt zich niet echt prettig in die drukte. Even doorbijten maar. Als de examens voorbij zijn, dan kan ze een paar weken uitrusten. Als het goed is, gaan ze een keertje naar oma die een caravan in de bossen heeft. Die bossen, dat ruikt altijd zo lekker.
Het laatste examenuur is geschiedenis. En ze weet, daar bakt ze bijna nooit wat van. Ze kan de gegevens die in dat boek staan maar niet in haar hoofd krijgen en eigenlijk, hè, interesseert het haar ook niet zo. Belangrijker zijn de hoofdvakken. En die zijn al klaar. Daar rolde ze naar haar gevoel best wel netjes doorheen.
En ze is geslaagd. Feest op school. Thuis viert ze geen feestje. Ze is vaak te moe om feestjes te geven. Wel haalt ze voor thuis gebak om te vieren dat ze is geslaagd. Het is wel tijd voor een heel klein feestje. Een vooruitzicht op de volgende opleiding is begonnen, hoera.
En weet je wat ook fijn is? Anne’s ouders hebben besloten een kacheltje in haar kamertje te zetten. Aangesloten op het gas, zodat ze het ’s winters niet zo koud meer heeft. Ze ziet ernaar uit om in een warme kamer te kunnen studeren. Binnenkort krijgt ze haar boekenlijst en kan ze de boeken bestellen die voor de studie nodig zijn. Het is een studie van twee jaar. Een jaar echt in de schoolbanken en een jaar op stage. Anne is benieuwd hoe dat zal lopen. Lopen naar die school doet ze niet hoor, want de school staat in de andere stad. Rotterdam. Een eind weg. Hoe ze daar naartoe moet? Dat moet ze nog even uitzoeken wat het makkelijkste is voor haarzelf.
Voor nu kan ze het rustig aan doen. Ze schuift beneden bij haar familie aan tafel en eet gezellig mee. Iedereen heeft wel wat te vertellen. Over de winkel, die ze hebben, maar niet lang meer. Moeder wil sluiten. Er zijn wel drie groenteboeren in de wijk, wel twee in dezelfde straat. En de belasting vraagt te veel. Moeder zegt: het grootste deel gaat naar de belasting, daar wil ik niet voor werken hoor. Vader vertelt dat zijn been weer zo zeer doet en dat-ie maar even langs de dokter zal gaan. En zus en broers vertellen over school. Over het toneelstukje dat ze spelen aan het einde van het schooljaar.
Inpakken en…..
Anne kijkt in haar kast of ze haar weekendtas kan vinden. Ze heeft net in haar kledingkastje gekeken, maar daar lag de tas niet. Nu zoekt ze in de vaste kast. Eigenlijk een paar platen hout verticaal tegen de schuine wand aangetimmerd en daar een deur met een strook scharnieren in gezet. Die wand is mee behangen met de rest van haar kamertje en de kast valt dus bijna niet op. Ze duikt in die kast en vindt de tas helemaal achterin op de grond.
Het is ook vrij lang geleden dat ze die tas heeft gebruikt. Twee jaar terug voor het laatst. Toen is ze bij haar tante geweest om een avondje op haar nichtjes te passen. Het was fijn om weer bij haar tante te zijn. Tante praatte veel en ze leerde veel dingen die Anne thuis niet leerde. Ook hoe ze met geld om kon gaan. Tante vertelde dan hoe zij daarmee omging. En dat het niet allemaal zo makkelijk was als dat Anne’s moeder wel zou denken. Van alles leerde ze.
Alleen leerde ze niet hoe ze de ademhaling onder controle kon houden. Heel laat in de avond, haar nichtjes sliepen allang en Anne stond op het punt om te gaan slapen, kreeg Anne het benauwd. En ze werd steeds benauwder. Haar nichtjes hadden een lieve cavia gekregen en dat was een beestje waar Anne allergisch voor was. Tante had de cavia al op de zolder gezet, maar dat mocht niet baten. Anne kreeg het toch benauwd, want de lucht van het beestje hangt door het hele huis.
Anne hield het niet meer en sloeg alarm bij haar tante. Die heeft naar huis gebeld en Anne’s ouders zijn naar tante gekomen om haar op te halen. Anne was nog twee dagen benauwd geweest.
De tas is er. Nu haar kleding erin die ze mee wil nemen op vakantie. Als ze de kleding nu al in de tas doet, heeft ze niet de neiging om per ongeluk al een trui of broek aan te doen die ze mee wil nemen. Moeder heeft verteld: we gaan eerst op vakantie en als we terugkomen van de reis, dan gaan we bij oma op bezoek. Over drie dagen gaan ze op reis.
Anne hoopt dat ze niet te hoog de bergen in gaan. Ze heeft ook gevraagd aan haar ouders waar ze naartoe zouden gaan. Ze hadden het over hun neus achterna reizen. Dat betekent dat ze zelf nog niet wisten wat hun bestemming zou zijn. Dat maakt Anne wel wat nerveus, want vier jaar ervoor waren ze hoog in de bergen en kreeg ze het ook benauwd. Haar ouders wilden niet gelijk naar een arts daar en hadden bij de apotheek wel medicijn gehaald. Later bleek dat Anne een dubbele longontsteking had opgelopen.
Ze is er wel overheen gekomen, maar het heeft haar toch een hoop energie gekost. Ze kan niet zomaar een avond uit om eens met vrienden rond te hangen. Daar heeft ze de puf niet voor.
Nu is ze wel weer een stuk beter en ze gaat toch mee op vakantie. Ze stuurt erop aan om eens in musea in Parijs te gaan kijken. Daar is ze toch wel nieuwsgierig naar wat er bijvoorbeeld in het Louvre hangt. Zou ze genieten van de stiltes in de gangen en zalen daar? Hoe zou de piramide op het plein er in het echt uitzien?
Dus een beetje spannend is de aankomende vakantie wel.
Gauw maar verder met inpakken, Anne.
Als de tas is ingepakt, ritst ze hem dicht en pakt het schrift dat ze pas heeft gekocht en legt dit bovenop de tas, met een pen erbij. Ze had besloten om deze vakantie een reisverslag te maken van wat er gebeurt onderweg en welke plaatsen ze aandoen.
Voorbereiden en verder inpakken
Anne loopt de twee trappen af naar beneden. Twee keer zestien treden. Dat weet ze natuurlijk, want als ze zich verveelde of juist moest gaan concentreren, telde ze de treden als ze naar boven liep. Ze telde ook nog toen ze de hoeveelheden al wist. Een, twee, drie…
Nu niet naar boven, maar naar beneden. Beneden dekt ze de tafel voor het avondeten. Ze heeft niet zoveel trek, maar probeert toch wat binnen te krijgen. Vlees is wel lekker en de aardappelen ook, maar die groenten… alweer boontjes. Dat is de tweede keer deze week. Ze zijn zeker goedkoop die week. Ze gooit een halve juslepel jus over de boontjes, dan is het een beetje eetbaar. En ze prakt ze door de aardappelen heen. Het is wel fijn om te weten dat ze haar bord niet helemaal leeg hoeft te eten als ze genoeg heeft. Ze hoeft zich niet vet te mesten. En na de groenten is er altijd een schaaltje vla of yoghurt. Het is weer druk aan tafel. Net als anders heeft iedereen wel wat te vertellen. Anne is wat stil, die vertelt niet veel. Wel zegt ze dat ze haar koffer heeft ingepakt.
Na de maaltijd gaat Anne op zoek naar de tent. Een bungalowtent. Eentje waar zes mensen in kunnen slapen. Met haar vader sleept ze de tent naar het busje en legt hem erin. Ze hebben afgesproken om morgen even naar het meer te rijden, om daar de tentstokken in elkaar te zetten, om te kijken of het frame nog klopt. Of alles nog aanwezig is en of er nog haringen gekocht moeten worden. Als de tent in de auto ligt, gaat Anne nog een poosje lezen en dan naar boven, naar bed. Morgen weer een dag.
“Goedemorgen Anne, wil je ook een eitje op brood?”
Anne wil geen ei, Anne wil kaas. En ze pakt een boterham en smeert hem met boter en legt er de kaas op. Kopje thee lust ze wel. Op haar gemak wordt ze aan tafel wakker en eet haar ontbijt.
Na het eten gaat ze met haar familie naar het meer. Tentcontrole. Zal alles er zijn? Moet er nog wat gehaald worden? Bij het meer zetten ze de tent op. Ze halen de stokken uit de zak en met haar oudere broer legt ze de stokken waar ze moeten, kleur bij kleur. En de jongere broers en zus, die gaan zwemmen in het meer. Spetteren lekker in het rond.
De stokken hebben elk een merkje, dat Anne’s vader erop geplakt heeft toen ze de tent hadden gekocht. Dat is heel makkelijk, want dan hoef je niet meer te zoeken welke stok nou waar moet. En binnen een half uur staat het frame. Er is niets kapot en er moeten wel wat haringen bij komen. Die halen ze morgen.
Anne gaat ook nog wat zwemmen en spetteren en rust dan uit op een handdoek. Met een boterham erbij. En een beker melk.
De rest van de dag doen ze lekker niks meer. Morgen weer een dag.
Echt vakantie
Vandaag is het zover. Alles is ingepakt en in het busje gezet: de tent, het kookstel, de luchtbedden en slaapzakken, die nog muf ruiken, onze kledingtassen en al het eten dat ook mee moest. Een paar stukjes eten in de koelbox, die op de accu staat aangesloten.
Anne zit met haar broers en zus aan de tafel, die haar vader in het busje had ingebouwd. Er liggen wat spelletjes op de tafel en ze pakken de kaarten om daar spelletjes mee te doen.
“Hebben we iedereen?” vraagt vader. En de kinderen roepen: “Jaaa.” Anne heeft haar vest aangetrokken, want ze heeft het koud. Het is ook nog heel vroeg in de ochtend. Het is pas zes uur. Anne’s vader zegt dat ze dan meer tijd hebben om de tent in orde te maken als ze aankomen op een camping. Anne’s moeder sluit het huis af en had er al voor gezorgd dat de kat verzorgd wordt door de buren. Die had ze een reservesleutel gegeven.
De motor start en ze gaan eindelijk op weg. Met de dieselmotor gaat het in het eerste half uurtje nog een beetje traag en stug. Maar zodra de motor goed warm is, trekt het busje goed door.
Via Breda gaan ze de grens over, door België richting Frankrijk. Dat was al wel zeker. Ze gaan elk jaar naar Frankrijk. Daar is het stageld voor de tent veel goedkoper. In de bergen in ieder geval wel. We trekken nu meer zuidwaarts. Meer richting Parijs. Zouden we nu toch echt naar Parijs gaan? Naar de Notre Dame, naar het Louvre, naar de Eiffeltoren? Dat zou wel een verrassing zijn. Anne en haar broers zijn al uitgespeeld met kaarten als ze aan de Belgische grens komen en Anne heeft een boek gepakt.
Als ze halverwege België zijn, stoppen ze op een grote parkeerplaats. Daar kunnen ze even naar de wc en eten ze een boterham. Even goed lopen en de benen strekken. Anders word je zo stijf. Anne heeft haar vest alweer uitgetrokken, want het werd wel warm in het busje. Na de pauze gaan ze weer op weg en na een uurtje of wat komen ze bij de grens aan. Daar is geen controle. En na de grens zoeken ze een plek waar ze de tent op kunnen zetten. In Frankrijk was het toen zo dat je niet op een camping hoefde te staan als je wilde overnachten.
Anne’s broer vond dat eng. Geen wc in de buurt. Geen waterkraan waar je kon wassen. Helemaal niks. En dan die nacht, al die enge geluiden, dat vond haar broer maar niks. Een boehoe en hij zat alweer rechtop in bed. Anne plaagde hem ermee. “Boe,” zei ze.
Anne kon goed plagen. Vooral haar oudste broer, die al snel boven op die kast zat.
Anne en haar familie hebben toch nog een beetje kunnen slapen en pakten de tent weer vroeg in. Ze vonden dicht in de buurt daar, vlak langs de weg, frambozenstruiken en ze plukten een schaal frambozen. Ook om op te eten natuurlijk.
En verder met het busje. Nog geen kilometer verder… komen ze de Franse grens tegen. Daar was wel grenscontrole. Wat blijkt: ze hebben in niemandsland geslapen.
Parijs
Weer op weg wordt het zelfs een beetje gezellig in het busje. Anne en haar familie zingen liedjes en tellen buiten de auto’s van een bepaalde kleur. De ene keer de rode auto’s en de volgende keer de blauwe. Anne’s ouders hadden besloten om een stuk over de tolweg te rijden, omdat ze dan wat sneller in Parijs aan zouden komen. Onderweg stoppen ze nog een keer om te eten en te bewegen. Ja, natuurlijk ook plaspauze. En op zoek naar een camping in Parijs.
Ze rijden verder en het wordt best druk op de weg. Anne schrijft ondertussen in haar schriftje de belevenissen van de vorige dag en afgelopen nacht. Ze maakt er een tekeningetje van een uiltje bij. Boehoe. Daar zal Anne nog wel een paar keer op terugkomen bij haar broer.
Zelf heeft Anne niet zoveel last van de vreemde geluiden, want die hoort ze niet zo duidelijk. Vaak heeft ze het idee dat er een prop in haar oor zit, of wat vocht. Het doet niet zeer hoor. Het is alleen af en toe hinderlijk.
Dus Anne slaapt ’s nachts iets beter dan haar broer die wel alles scherp hoort. Anne heeft meer last van haar ademhaling als ze niet kan slapen. Dat is nu nog niet aan de orde. Niet aan denken, Anne.
Als Anne klaar is in haar schriftje, dan legt ze dat in haar tas en pakt een boek. Ze duikt in haar boek en is van de wereld. Ze zit nu even in de wereld van de personages van het boek. Spannend.
“Hee Anne, we zijn er,” zegt haar kleine broertje. “Kijk, de Eiffeltoren. Wat is-ie hoog, hè.”
Ze rijden Parijs in en gaan op zoek naar de camping die haar ouders hadden uitgezocht. Als ze die hebben gevonden, blijkt dat de camping al vol zit, ook de dagstandplaatsen. Ze krijgen een route mee om naar de volgende camping te rijden. En die is wel gelijk duurder. Daar waren Anne’s ouders niet blij mee. De camping ligt wel aan de Seine, dat dan weer wel. Maar op die camping blijkt dan dat ze niet kunnen zwemmen, omdat het water te veel is vervuild. Dat is wel jammer. Anne had zin in een duik. Nou ja, een beetje poedelen dan, want met haar hoofd onder water gaat ze niet graag.
Anne zet met haar ouders en broers de tent weer op en ze pompen de luchtbedden op. Slaapzakken erop en die in de tent leggen. Haar moeder was al begonnen met koken. Dat ruikt lekker: pannenkoeken met stroop. Zo super.
De dag is alweer bijna om en na de afwas gaan ze nog een stukje wandelen rondom de camping. Op de camping terug neemt Anne nog wat te drinken en is zo moe dat ze bijna haar ogen niet meer open kan houden. Ze pakt wel haar boek en kruipt met pyjama aan in haar slaapzak. Na een halve bladzijde is Anne ineens vertrokken.
Brood kopen
Anne en haar familie besloten nog een nacht op de camping te blijven. Er was daar een speeltuin en ze wilden naar het centrum van Parijs om daar rond te kijken. Samen ruimden ze de tent netjes op. Anne ging met haar zus bij de wasplaats de afwas doen. Lekker met water spetteren, dat kon thuis niet. Anne waste af en haar zus Mo ging afdrogen. Splesss… “Deze is niet goed schoon hoor,” hoorde het commentaar erbij. “Oh, oké.” En Anne waste voor de tweede maal het bordje weer af.
Na de afwas brachten de twee zussen de bordjes en kommetjes weer terug naar de tent. Ondertussen was de tent ook netjes opgeruimd. ZZZipp, rits dicht en het busje in. Op naar de binnenstad van Parijs. Ze reden de camping af naar de rondweg. Weet je dat het in Parijs anders rijden is dan in Nederland? In Nederland blijft iedereen zo rechts mogelijk rijden, want dan kan de snellere auto inhalen zonder gedoe. En alle afritten zitten rechts. Dus geen punt. Maar in Parijs, op de rondweg, is het wel even anders. Er zijn wel vijf rijbanen en iedere rijbaan geeft een eigen bestemming aan. Dus wel opletten daar, vader.
Na een half uurtje rijden kwamen ze toch wel goed in de binnenstad aan. Het was ondertussen etenstijd geworden. In de koelbox lag wel melk en beleg, maar het brood was op. Dus gingen ze op zoek naar een bakker. Een boulangerie noemen ze dat in het Frans. En een slager heet een boucher. Daar moesten ze ook nog naartoe.
Een bakker gevonden en moeder vroeg aan de oudste broer om even de bakker binnen te gaan om een brood te halen. Stokbrood is het meest gangbare in Frankrijk. Met veel tegenzin ging Anne’s broer bij de bakker naar binnen en toen hij aan de beurt was vroeg hij netjes in het Frans: un pain. En de bakker pakte een stokbrood in en gaf het aan Anne’s broer. Merci beaucoup, zei haar broer en hij betaalde het brood. Zo kon Anne’s broer de Franse taal oefenen die hij op school had geleerd.
Na de bakker ging Anne’s moeder nog even naar de slager om een stuk vlees te halen voor de avondmaaltijd. Ze stapten weer in het busje en reden naar een rustig plekje om hun brood met beleg te eten. Ondertussen keken ze om zich heen om te zien wat daar allemaal was. Mensen die druk naar de metro liepen, cafétjes vol met mensen die aan het eten waren en in het park, waar ze dichtbij zaten, zagen ze mensen wandelen en de eendjes voeren. Net als thuis dus.
Het brood was op en ze stapten weer in de bus. Waar ze naartoe gingen, dat had Anne niet meegekregen. Ze ziet wel waar ze stranden.
Ineens stonden ze stil en ze stapten uit de bus. Kijk nou, de Eiffeltoren. Daar gingen ze op.
Anne’s moeder betaalde de entree. Je kwam daar niet zomaar naar boven. Voor de lift betaal je extra, en ze hebben allemaal goede benen en gingen met de trap. Op de eerste verdieping is een groot restaurant. En de tweede verdieping was alleen een ring met een hoog hek. Hoger gingen ze niet. Niet naar het topje, dat was echt te veel gevraagd voor de moeder van Anne. Jammer hoor. Anne had wel zo hoog even willen kijken. Helemaal ver over de stad heen kijken. Dat zag er op de tweede verdieping al zo weids uit. Mooi hè.
Ze bleven nog een klein poosje boven en nadat iedereen was uitgekeken, gingen ze weer naar beneden. Daar gingen ze nog een poosje uitrusten in het gras en keken naar de kraampjes die langs het water stonden. Er stonden ook kunstenaars die hun schilderijen uitstalden.
De dag was alweer bijna om en ze reden naar de camping terug. Anne had even tijd nodig om bij te komen en pakte haar boek. Nee, ze viel nu niet in slaap. Ze gingen nog de warme maaltijd eten. Daar moest ze wel op wachten. Na een half uurtje lezen was het eten klaar en iedereen kon aan tafel. Nou ja, bordje op schoot hier, want de tafel was te klein voor allemaal. Anne hoefde dit keer niet af te wassen en ging nog even in de speeltuin kijken. Daar was niks aan en ze was snel weer terug bij de tent. Wat een dag, daar had ze wel even voor nodig om over na te denken. Vooral dat uitzicht over de stad. Dat was zo indrukwekkend.
Kleur
Anne had, behalve haar kleding, ook haar potloden en kleurpotloden met een schetsboek in haar koffer gedaan. Die heeft ze nu gepakt en ze zit een eindje van de tent af te tekenen. Ze tekent de tent en de omgeving erbij: de smalle bomen achter de tent, het hoge gras met de bloempjes ertussen. Het eekhoorntje in de boom, dat tekent ze ook. Net als het speelgoed dat bij de tent rondgeslingerd ligt. Ze kleurt de tekening in met de kleurpotloden.
En nu heeft ze zin om te bewegen. Ze vraagt aan haar familie wie er zin heeft om een stukje te lopen. Haar vader loopt wel mee. Ze lopen samen naar de ingang van de camping en een stukje langs het water. Daar gaan ze een poos zitten.
Haar vader vertelt: “Weet je, vroeger was ik stuurman op de vaart en kwamen we ook wel eens op de Seine. Als we dan een brug tegenkwamen, dan moest het stuurhuis naar beneden. Dat kon je laten zakken. Een schipper van een schip voor ons was een keer te laat,” zo vertelde hij. “En doordat er geen rem op een schip zit, bleef het schip doorvaren en schoof het hele stuurhuis van het schip af.”
“Ja,” zegt Anne, “moesten ze Apeldoorn bellen.” Hahaha.
Ze bleven nog even zitten aan de waterkant. Nog even genieten van de rust en de stilte van het water. Wel jammer dat ze niet konden zwemmen hoor.
Ze liepen weer terug naar de camping en naar de tent. Moeder stelde voor om naar de kantine te gaan om daar een ijsje te kopen. En met ijs in hun hand liepen ze weer terug.
Als het ijsje op is, is Anne wel moe. Ze pakt haar pyjama, haar handdoek en toilettas en gaat douchen.
Daarna gaat ze lekker in bed nog een stuk lezen. En de rest besluit ook naar bed te gaan. Boehoe. “Ssst Anne, niet doen.”
En Anne slaapt. Heel diep en heel lang. Iedereen was al wakker voordat Anne haar ogen opendeed. “Anne, wil je een kopje thee op bed?” vraagt moeder. “En wil je er een boterham bij?” Het is vakantie en dan kan dat ineens: gewoon op bed thee en brood krijgen. Haar broers en zus waren al in de speeltuin aan het spelen.
Wel hadden haar ouders besloten om de tent in te pakken en verder naar het zuiden te reizen. Anne dronk op haar gemak haar thee en toen ze wilde helpen met inpakken, viel de tent al bijna op haar hoofd. Haar broers waren al begonnen om de haringen uit de grond te trekken.
Anne kleedde zich snel aan en hielp met het laatste beetje het busje inruimen. Op naar het zuiden dan maar.
Zuidwaarts
Anne had haar lichtblauwe jurk aangetrokken. Dat is er een met korte mouwtjes. Haar moeder heeft die in het voorjaar zelf gemaakt. Als moeder bezig was met naaien, dan keek Anne mee om te zien hoe moeder dat deed. Anne had op school wel naailes gehad, waar ze een nachtpon, een rok en andere stukken heeft gemaakt, maar er zijn natuurlijk altijd nog trucjes die ze nog niet weet. En met deze jurk heeft ze zelfs mee mogen werken. De jurk heeft ook een rond plat kraagje met een iets donkerder randje eraan. En de jurk heeft een strik aan de achterkant.
Met het ontbijt heeft Anne al jam op de jurk geknoeid. He bah, Anne. Anne is dat bij de wasbak schoon gaan poetsen, maar de vlek is niet helemaal weg. Dat probeert ze later nog een keer als ze onderweg zijn.
Het is warm en Anne is blij dat ze haar jurk heeft aangedaan. Die plakt niet zo. Met z’n allen bergen ze de tent in het busje en ruimen alles op wat er nog rondgeslingerd ligt. Anne en haar broer lopen naast elkaar in lijn het stukje veld af, om te zien of ze niet echt iets hebben laten liggen. Als echt alles in het busje ligt, dan stappen ze in en rijden naar de ingang van de camping, waar Anne’s ouders het stageld gaan betalen.
Anne is benieuwd aan welke kant van Parijs ze naar het zuiden trekken. Ze zitten nu aan de noordkant. Anne pakt haar schriftje erbij en schrijft haar bevindingen van de afgelopen dagen erin.
En dan gaan ze echt op weg. Op zoek naar een camping waar ook water bij is waar ze in kunnen zwemmen. Naast haar zit haar broertje zich een beetje te vervelen en hij is bezig met plagen. Hij trekt haar aan haar vlechten. Ze is boos, want aan haar vlechten trekken doet zeer. En ze kan niets terugdoen, want hij heeft geen vlechten. Dus zegt ze: “Wacht maar, tot we op de camping zijn, dan pest ik terug.”
Anne kijkt uit het raam en ziet dat ze de rondweg oprijden, net als de dag ervoor. “Kijk pap, je moet op die baan rijden om naar het zuiden te komen.” Maar haar vader luistert niet, hij pakt naar haar idee de verkeerde baan, waardoor ze midden in Parijs uitkomen. Maar dat is dus niet op naar het zuiden…
Moeder legt uit dat ze nog wat boodschappen moeten doen, dan hoeven ze daar in de middag verder niet naar om te kijken. De paniek is weg bij Anne. Gelukkig maar. Boodschappen en dan verder rijden.
Maar niet heus. Ze zijn in de supermarkt boodschappen gaan doen, want daar kan je op de verpakking lezen hoeveel frank een product kost. Annes moeder rekent bij de kassa af en Anne en haar familie pakken de boodschappen op en lopen er mee naar buiten. Anne laat wat vallen. Pardoes in de goot. Het geeft niet, want er zit plastic om het product. het is stinkkaas, want gewone kaas kennen ze hier in Frankrijk niet. Anne en haar broers vinden de goot wel leuk, want de stad heeft de brandkranen open gezet en daar spetteren ze nu vrolijk doorheen. Tot ze bij het busje komen. Ze stappen in en rijden verder door de stad.
Even later parkeert haar vader het busje en ze stappen allemaal uit. Anne snapt het niet echt. Haar ouders leggen uit dat ze een stuk door Parijs gaan wandelen. Anne is ongeduldig. Ze denkt: “We zouden toch…..” Maar in plaats van de stad uit te rijden, gaan ze nog een stuk lopen. Anne vind dit echt niet leuk.
Een stuk wandelen dus. Ze komen bij een toeristisch deel van Parijs, met allemaal winkeltjes waar cadeautjes verkocht worden die toeristen mee naar huis nemen. In een winkeltje mochten ze iets uitkiezen. Anne wilde niks. Ze ziet niet iets wat ze echt leuk vindt.
Ze stappen het winkeltje weer uit en aan de overkant is een trap. Een hele hoge trap. Met een liftje ernaast. Anne kijkt omhoog en ziet een immense kerk. Wat is die groot. Ze lopen de trap op. Hoeveel treden zou de trap hebben? “Wel tachtig,” zegt haar broer. “Het zal wel,” denkt Anne. Maar ze gelooft daar niks van. Ze telt zelf: “Eén, twee, drie…” En halverwege de trap is ze de tel kwijt. Ze weet het niet meer.
Bovenaan gekomen staan ze voor de deur van de Sacré-Coeur. Wat is die groot en hoog. De deur staat open en ze schuifelen naar binnen. Ze horen een koor zingen en verder de stilte die in de kerk hangt. De kerk straalt zoveel rust uit. Anne’s moeder wil even zitten om daar tot rust te komen. Voor in de kerk staan kaarsen aan. En achterin ook, maar dan kleine kaarsen. Die kan je kopen en aansteken voor het gedenken van een vriend of familielid. Anne is naast haar moeder gaan zitten en haar vader en broers lopen nog even naar voren om de kerk te bekijken.
Als ze terugkomen, staat haar moeder op en gaat samen met Anne en de rest van de familie mee naar buiten. Ze lopen het pleintje op, waar schildersezels staan. Veel kunstenaars zijn bezig met schilderen en daar heeft Anne’s oudste broer veel belangstelling voor. Anne wil ook wel weten wat de kunstenaars schilderen, maar meer om de stijl dan om de techniek.
Als ze bij de schilders geweest zijn, dan dalen ze de trap weer af naar beneden. Ze zoeken het busje op en eten daar wat brood en drinken er thee bij. Met z’n allen stappen ze weer in het busje en daar kunnen ze uitrusten van het wandelen en kijken. Haar vader start de motor en ze tuffen weer verder.
Nu echt naar het zuiden?
Onder Parijs
Ze zijn onderweg. Eindelijk zeg. Anne heeft haar schriftje gepakt en schrijft:
“We hebben door de straten van Parijs gewandeld. Ik vind de winkeltjes maar klein. En weet je, ze drinken hier bijna geen koffie of thee, maar rosé. De rosé is goedkoper dan de koffie. Nou drink ik geen koffie en al helemaal geen wijn. En het wandelen was best wel leuk, want we konden met onze blote voeten in de goten spetteren. Dat verkoelde wel een beetje. Weet je dat de mensen hier in de hele warme uren een poos gaan slapen? Omdat ze vinden dat ze toch niet veel kunnen doen in die warmte.”
Zo schreef Anne. Ze beschreef ook de route waar ze naartoe reden.
“Welke plaats gaan we nu naartoe?” vroeg Anne. Haar vader keek naar de lucht en zei toen dat ze niet veel verder reden, maar een camping gingen zoeken. Het was al later dan ze verwachtten en het begon goed somber te worden.
Dus eigenlijk nog niet ver onder Parijs gingen ze alweer stoppen. Nog niet verder naar het zuiden. Anne vindt dat niet leuk. Ze had zo gehoopt om in het zuiden te zien hoe het daar is. Dat moet dus nog een nacht wachten. Haar ouders vonden een camping waar ze konden overnachten. Nou ja… camping? Het is meer een paar stroken grasveld waar grind tussen is gestrooid. Ergens in het midden staat een lange wasbak met een paar kranen en er staat een klein huisje waar je naar het toilet kan. Meer is er niet.
“Kunnen we niet een camping verder?” vraagt Anne. Ze is teleurgesteld. Het is er zo kaal. Geen speelplek, geen trapveldje, echt helemaal niks. Moeder legt Anne uit dat het maar voor één nacht is. Het is een noodoplossing, omdat het weer er zo donker uitziet. Het kan wel gaan regenen en ze willen voor de bui de tent hebben staan.
Anne helpt mee de tent opzetten. Die staat binnen een half uur. Zo snel. Ze krijgen een kopje thee en gaan zitten, kijken hoe de anderen hun tent opzetten. Er waren mensen net even eerder op het terrein aangekomen en die zijn nog bezig om hun tent in elkaar te krijgen. Anne heeft plezier in het feit dat hun tent zo snel stond en de buren al bijna drie uur bezig zijn.
Na het eten pompen ze de luchtbedden weer op en leggen de slaapzakken erop. De muffe lucht die er thuis in zat verdwijnt een beetje. De slaapzakken ruiken nu een beetje frisser. En Anne zoekt haar boek in haar tas en leest nog een stukje. Ze moet zo nog wel even gaan afwassen en daarna haar pyjama aan. Ze legt ook al kleding klaar die ze de volgende ochtend aan wil doen. Haar ouders praten met buren en ze proeven van hun eten. Het is Marokkaans eten. Dat is goed pittig. Anne lacht: “Die ouders van mij, die zijn echt niks gewend, hè,” denkt ze. Anne proeft niet, ze zit nog vol van hun eigen eten. Een uurtje later ligt ze in bed en slaapt snel.
De volgende ochtend was Anne al heel vroeg wakker. Het was nog maar net licht. Ze draait zich om en ziet het dopje van het luchtbed van haar jongste broertje. Anne denkt: “En nu ben jij aan de beurt. Jij mij plagen, ik jou plagen.” En ze laat het luchtbed tot bijna leeg leeglopen. Dan doet ze het dopje er weer op. “Zo, nou heb ik je.” Ze kleedt zich aan en gaat naar het toilet.
Na het toilet wandelt ze de hele camping rond. En door het grind gaat ze door haar enkel. Gelukkig dicht bij hun eigen tent, maar het doet verrekte zeer. Ze struikelt terug naar de tent en haar moeder is ondertussen wakker.
“Mam, wil jij even kijken? Ik ben door mijn enkel gegaan,” zegt Anne.
Haar moeder kijkt en voelt, en besluit er een drukverband om te leggen, want de enkel wordt wel dik. En Anne moet verder blijven zitten met de enkel hoog.
En haar broertje komt klagen dat zijn luchtbed leeg is. Hij denkt dat het bed lek is. Hij wil niet meer op dat bed slapen, maar een ander bed. Moeder legt uit dat een ander dan een lek bed krijgt. “Nou en,” zegt haar broertje. Hij zit er echt niet mee dat een ander het lekke luchtbed krijgt. Anne zegt dat ze ’s avonds wel wil proberen of het bed echt lek is. En ze weet dat haar broertje door haar schuld op de grond heeft geslapen. Ze moet erom lachen.
Maar ze zit nou wel met die stomme enkel. Die doet verrekte zeer hoor. En toch, ze kan niet stilzitten. Na een poos wipt ze van de stoel af op de grond en kruipt naar waar ze wil. Naar haar tas natuurlijk, want daar zit haar boek in. En vragen of iemand wil helpen? Nou echt niet, hè. Anne is super eigenwijs en wil alles zelf doen, ook al heeft ze een zere enkel.
Dat kan nog wat worden met Anne zeg.
Nat
Anne pakt ook haar schrift erbij. Ze schrijft:
“Er zijn al zoveel dagen van de vakantie voorbij. En ik vind het niet leuk dat we nog niet hebben gezwommen. Daar verheugde ik me nou juist op. Nu wachten we tot de tent weer droog is. Het heeft een beetje geregend vannacht. En mijn oudste broer, die wilde wel even testen of de tent wel droog bleef. Hij vertrouwde het doek niet. Hij had zijn vinger tegen het tentdoek gezet. En toen begon het te druppelen bovenop zijn bed. Stommerd. Moeder zei nog dat hij dat niet moest doen.”
En zo schreef Anne nog wat verder: de route waar ze hebben gereden en waar ze straks heen zouden gaan.
Pas tegen de middag was de tent weer droog. De tent stond wel in de zon, maar het heeft toch tijd nodig voordat die bui verdampt is. Anne kijkt toe hoe haar familie de tent opruimt en weer in het busje legt. Dat voelt raar, dat ze niets kan doen. Maar hopen dat die enkel snel weer beter is.
De man van de camping was net langs geweest en als alles is opgeruimd, gaan ze weer op weg. Nu echt verder naar het zuiden. Naar Lyon en verder. Tot ze aan de kust komen. En daar… de regen.
Anne zegt: “Het zou toch altijd mooi weer zijn hier?” Wat een teleurstelling zeg. Ze staan op een parkeerplaats en kijken in de regen naar de kust.
En dan zouden ze in die regen de tent op moeten zetten? ECHT NIET. Dat gaat ’m niet worden. En wat is hier nou helemaal te beleven? Er is een smal strand en water. Verder is het kaal en dor. Hier is echt niks te beleven zeg.
Ze eten wat brood en drinken er een kom thee bij. Ze wachten even of de bui voorbij zou trekken, maar dat zit er niet in.
“Weet je,” zegt Anne, die met de landkaart voor haar neus zit. “Misschien is het een optie om daarheen te rijden? Er zijn dan geen meren om in te zwemmen, maar het is er misschien wel droog.” En Anne wijst op de kaart richting het westen. Ze wijst van Montpellier de route naar Toulouse en dan naar Bordeaux.
Zou dat een optie zijn? Doorrijden naar de druivenvelden? Waar de wijn vandaan komt?
Ze ruimen hun spullen op in de afwasteil en besluiten: als ze later op een camping aankomen, dan wassen ze wel weer af. Anne pakt haar boek en gaat een stuk lezen. Met haar pootje omhoog, dik in het drukverband.
Arme Anne… Of toch niet?
Naar het westen
Eindelijk, ze rijden weer. Anne heeft haar potloden gepakt en haar tekenboek en zit te tekenen. Ze tekent het sombere strand, met een paar strandstoelen erop en surfers in surfpakken op het water. En ze tekent palmbomen die op een rij staan, met een stukje boulevard erbij. Bovenaan zet ze een zon. In haar hoofd is het er wél mooi weer.
Wat als ze daar een hotel hadden geboekt? Dan hadden ze maar een of twee dagen binnen gezeten en konden daarna weer naar het strand. Maar ze zitten niet in een hotel, dat vinden haar ouders te duur. Ja, wat wil je, met vijf kinderen op sleeptouw.
In de tent en het busje is het ook wel te doen hoor, alleen moet je veel rekening houden met elkaar. Je zit elkaar al snel in de weg, dat is soms vervelend. Aan de andere kant is er altijd wel iemand die een spel met je wil doen. Nu ook. Anne wil schaken, en een van de broers doet mee. Ze spelen lange tijd. En haar broer wint, hij wint altijd. Dat is niet erg hoor. Hij vertelt wel vaak hoe je vooruit kan denken, maar Anne is daar niet zo goed in.
Als het spel over is, stopt het busje bij de supermarkt om boodschappen te doen. Wat eten ze vanavond? Gewoon aardappelen, groenten en een stukje vlees, misschien een gehaktballetje. En een toetje. Wel een beetje saai, hé. Maar dat is moeder nou eenmaal. Ze is niet gewend om rijst of pastamaaltijden klaar te maken. Anne heeft wel trek in eten. Voor nu eten ze brood met pindakaas, want dat zat nog in de doos met eten. En Anne doet er stiekem een heel klein beetje jam op. Want dat mag eigenlijk niet van haar moeder: dubbel beleg is duur.
Anne krijgt het benauwd en gaat in het busje zitten. Wat is dit nu weer? Ze houdt zich maar rustig. Moet ook wel, die enkel doet ook nog zeer. Ze heeft het drukverband er opnieuw om gelegd, goed strak. Misschien doet ze het er straks wel een uurtje af, dan kan die voet ook even ademen. Even lucht erbij.
Als iedereen weer zit, rijden ze verder. Anne kijkt naar buiten en ziet een half uurtje later fabrieken. Vuile fabrieken. Het stof en de rook kringelen om de gebouwen heen en waaien de omgeving in. Getver. Nu weet Anne de oorzaak van haar benauwdheid. Ze kan daar niets aan doen, behalve zich rustig houden. Hopend dat die benauwdheid zachtjes minder wordt. Ze zal wel weer later gaan slapen, want nu kan ze niet zomaar van rechtop naar liggen zakken. Daar moet ze wat op vinden.
Eenmaal voorbij de fabrieken verandert het landschap. Er is meer groen en het wordt heuvelachtiger. Ook het weer klaart op: droger, makkelijker rijden. De camping hadden ze al uitgezocht in het boekje, en daar gaan ze nu heen.
Kijk, druiven! Een heleboel. Witte druiven en verderop blauwe. Tegen de heuvels op, om zoveel mogelijk zon te vangen en goed te rijpen. Anne kijkt haar ogen uit. Wat een uitzicht, zo mooi.
Op de camping zetten ze de tent op. Anne kan niet veel doen, maar zittend op de grond kan ze wel de haringen in de grond meppen. Touwtje strak, klaar. Luchtbedden pompen lukt ook, al niet te lang: haar armen zijn niet zo sterk, en de benauwdheid zit er nog. Van haar vader moest ze eigenlijk stil op een stoel blijven zitten en niks doen.
Maar Anne kennende, gaat dat niet gebeuren. Want Anne kan niet stilzitten. Ze zeggen weleens: “Anne, heb je weer peper in je reed? Hahaha, die Anne.”
En weet je wat ze eten? Aardappelen met sperzieboontjes en een gehaktbal, en vla toe.
Eet smakelijk, Anne.
Spel
Na het eten wassen ze bij de tent af. Anne kan afdrogen en haar jongste broer Steef zet alles terug in de kist. Dan gaat moeder ijs halen. Gelukkig staan ze met de tent niet ver van de kantine vandaan en is ze snel terug met ijs. IJs met snoepjes. Dat ziet er heel kleurig uit, met gele, rode, groene en blauwe stippeltjes.
Anne geniet van haar ijsje. Ze probeert heel langzaam te eten, zonder dat het ijs gaat lekken. En dat is lastig met dit warme weer. De buien die ze aan de oostkust tegenkwamen, zijn hier allang verdwenen.
Op de camping is dan wel geen meer, maar er is wél een zwembadje. Anne heeft besloten om de volgende morgen even te bewegen in het zwembad. Voor nu… eerst haar ijsje. Het smaakt zo romig, zo koel. En dan die spikkels erop, die bolletjes. Anne zegt dan altijd: “Het is net alsof er een engeltje over mijn tong piest.” Dat mag ze eigenlijk niet zeggen, maar zulke momenten zijn bijzonder. Ze moet dan altijd even aan opa denken, de vader van Anne’s vader, want die zei dat ook altijd. En dat is zo’n lieve man. Daar gaat ze graag op bezoek. Haar ouders hebben beloofd: “Aan het einde van de vakantie gaan we daar nog even kijken.”
Nadat ze haar ijsje op heeft, gaat Anne douchen en dan op bed nog een poosje lezen. Als ze net ligt, hoort ze kabaal. Ze tilt het tentdoek op en gluurt eronderdoor. De volwassenen zijn aan het volleyballen. Dat vindt Anne leuk en ze blijft er een poos naar kijken. Ze let goed op hoe ze de bal serveren en hoe ze proberen de bal van de grond te houden en over het net te slaan. Smashen heet dat. Anne doet dat ook wel. Ze zit thuis op volleybal. Het eerste wat ze daar heeft geleerd is conditie opbouwen — goed voor haar astma — en leren vallen. Want als je niet goed kan vallen, kun je bij een val iets breken. Thuis, als ze weer naar de lessen gaat, wil ze het serveren bovenhands oefenen. Tot nu toe doet ze dat nog steeds onderhands.
Anne kijkt nog een poosje naar het spel en zakt dan in slaap. Ze is moe. Heel moe. En ze slaapt een hele nacht goed door.
’s Ochtends hoort ze van haar ouders dat ze op deze camping nog een paar dagen kunnen blijven. Maar ze moeten wel weer naar het dorp om boodschappen te doen. Anne wil mee naar het dorp. Ze kan dan een stukje lopen oefenen: van het busje naar het bankje dat daar staat. En straks weer terug. Ze gaat niet mee de winkel in, want Anne vindt winkelen niet leuk. Ze heeft een hekel aan die drukke ruimtes, waar mensen zo dicht op elkaar zijn. Daar wordt ze misselijk van. Dus Anne blijft buiten. Onder een boompje, op het bankje.
Ze kijkt naar de mensen om zich heen en ziet verderop een groep die op een baan een spel speelt. Dat is leuk: met metalen ballen proberen ze zo dicht mogelijk bij het kleine balletje te rollen of te gooien. Jeu de boules heet dat spel. Je kan natuurlijk de pech hebben dat je je bal heel dicht bij het balletje hebt liggen en dat de volgende je bal pardoes opzij ketst. Dat is dikke pech. Anne herinnert zich dat zij dat spel ook hebben meegenomen. Als haar enkel morgen nog beter is, kunnen ze het misschien samen voor de tent spelen. Wie weet.
Zwemmen
Als de boodschappen in het dorp zijn gedaan, rijden ze weer naar de camping. Op de camping gaat Anne zitten. Rechtop in de stoel, want ze is weer een klein beetje benauwd. Ze doet haar ademhalingsoefeningen: beginnen met twee tellen inademen en vier tellen uitademen. Ze houdt haar schouders iets naar achter, dan heeft ze iets meer lucht. Haar hoofd rechtop op haar nek.
En weer twee tellen in en vier tellen uit. Anne probeert om de tellen te verlengen: drie tellen in en… nee, dat gaat nog niet. Nog even twee in en vier uit. Zo gaat ze een tijdje door. Tussendoor krijgt Anne een beker drinken. Siroop, geen priklimonade, daar houdt ze niet zo van. Soms, als de benauwdheid niet overgaat, krijgt ze weleens koffie, dat helpt een beetje. Nu nog niet. Eerst de oefeningen.
Op een gegeven moment lukt het: doorademen met drie tellen in en zes tellen uit. En kan ze nog dieper? Vier tellen in en acht tellen uit. De benauwdheid wordt wat minder. Anne houdt zich nog wel rustig.
Ze zoekt haar zwempak en kleedt zich om. Ze vraagt een handdoek en loopt rustig naar het zwembad. Een diploma heeft ze niet, maar ze kan wel zwemmen. Op school kreeg ze wel zwemles, maar daar durfde ze niet echt te zwemmen en ze hoorde nooit wat de badmeester zei. In het zwembad met de klas deed ze dus maar wat. Ze heeft maar een jaar zwemles gehad. Het echte zwemmen heeft ze van haar vader geleerd, in het buitenwater bij het Brielse Meer. Zo kon ze toch in dieper water zwemmen als ze dat wilde.
Hier op de camping, in het badje, wil ze alleen een beetje poedelen, een beetje afkoelen en met haar broertjes, die ook in het water zijn, lekker nat spetteren. Heel hard.
Tot haar oudste broer haar enkels beetpakt en haar naar het midden van het badje trekt. Dan ligt ze helemaal onder water. Als ze bovenkomt, proest ze water en slaat om zich heen. Ze is even in de war en weet niet meer wat onder of boven is. Ja, dat heb je als je je broers pest: ze doen ook weleens wat terug.
Veel kan Anne er niet tegen doen, want ze zit nog steeds met haar enkel. Die moet ze ontzien. Dus zit ze een poos aan de kant met haar voeten in het water. Dat is al goed genoeg.
Koken
Anne loopt na een tijdje terug naar de tent en hangt haar handdoek te drogen, want die is kletsnat geworden. Nadat haar broer haar onder water had getrokken, was haar handdoek ook nat. En daar kon ze zich niet meer mee afdrogen. Het zonnetje heeft Anne goed genoeg gedroogd.
Haar moeder legt een drukverband om haar enkel. Anne gaat met haar enkel omhoog zitten en helpt met het eten. Haar vader schilt de aardappelen, haar moeder bakt het vlees en Anne dopt de tuinbonen. Alle boontjes uit de schil. Dan heb je een halve pan tuinbonen en een hele berg schillen. Die moest haar jongere broer weggooien in de grote vuilbak.
Anne pakt nu haar schriftje en schrijft op dat ze vandaag tuinbonen eten. Ze heeft niet gezien welk toetje er vandaag is, dat merkt ze vanzelf wel straks. Ze schrijft ook op dat de astma wat beter is en dat haar broer haar tijdens het zwemmen onder water trok. Verder noteert ze de plannen voor de reis: nog één dag blijven op de camping en dan verder trekken. Jammer eigenlijk, want het is best leuk hier. Er zijn meer kinderen en ze spelen gezellig met elkaar. Anne niet, want ze kan nog niet rennen.
Anne pakt het pionnenspel. De pionnen moet je slaan en de pion waar je overheen springt, gaat van het bord af. Uiteindelijk zou er één pion in het midden over moeten blijven. Opa heeft dat weleens voorgedaan, die kon het goed. Anne bakt er niks van, want ze houdt bijna altijd meer dan drie pionnen over. Dit keer probeert ze het drie keer opnieuw, maar het lukt nog steeds niet. Ooit zal ze het weten. Als ze het spel zat is, pakt ze haar boek, dat ze nog niet uit heeft, en leest een uurtje.
De volgende dag probeert Anne te lopen zonder het verband. Dat lukt: kleine stukjes en dan weer zitten. Maar er zit vooruitgang in. Ze zoekt het jeu de boules-spel op en vraagt of iemand zin heeft om mee te doen. Haar jongste broer Steef wil wel. Anne moet opletten dat ze niet té serieus speelt en probeert net-aan te winnen, dan blijft er een beetje spanning in. Anders loopt haar broertje snel weg omdat hij weinig kans krijgt. Dit keer wint haar broertje. Dat vindt Anne niet erg, want anders was het drama geweest. Hij kan absoluut niet tegen zijn verlies. Dat moet hij eigenlijk nog leren, maar het is vakantie en voor vandaag is het goed dat hij wint.
Na het spel ruimt Anne al het speelgoed op en gaat bij haar ouders zitten. Ze drinkt wat limonade. Ze wil graag wandelen, maar dat kan nog niet met die enkel. Anne wordt onrustig en weet niet meer wat te doen. Ze moet toch ergens haar energie kwijt. En zo verveelt ze zich heel erg.
Yoga
Als Anne dan niet kan lopen, dan maar bewegen op de plaats. Staan kan nog wel, dus dat doet ze. Ze staat rechtop en doet haar armen omhoog. Ze maakt bewegingen die haar spieren losmaken. Niet te snel, maar geconcentreerd. Voor de beenoefeningen gaat Anne weer zitten. Ze strekt en rekt en het lijkt wel een beetje op yoga. Ze doet ook wat sit-ups en is van haar verveling af. Ze wordt nu ook moe en zoekt een plekje waar ze rustig kan zitten en overzicht heeft over het grasveld.
Ze kijkt naar de bezigheden van de mensen: de kinderen die een balspel spelen, de moeder van de buren die staat af te wassen en daarbij de hele boel onder spettert, de buurman aan de andere kant die probeert de tent weer een beetje fatsoenlijk neer te zetten. Iedereen is op zijn of haar manier ergens mee bezig. Het is leuk, want Anne ziet ook wat een gekke, scheve gezichten ze kunnen trekken — met hun tong uit de mond, zo geconcentreerd. Zou ze dat zelf ook doen als ze zich concentreert? Daar heeft Anne eigenlijk nooit echt bij stilgestaan. Maar het is wel een grappig gezicht.
Na een poos wordt Anne toch wel moe en kruipt in bed. Haar broers en zus komen ook naar bed. Anne doet of ze slaapt, maar ze hoort wel alles. “Welterusten allemaal.” “Boehoe.” “Hahaha.”
De volgende dag, na het ontbijt, ruimen ze de tent op. Anne verzamelt de haringen en touwtjes, en ze vouwt de luchtbedden op. De slaapzakken legt ze op de twee banken achter in het busje. Dat zit lekker zacht.
Als alles is opgeruimd, kijkt Anne nog één keer over het veld. De plek waar ze had geoefend, waar iedereen zijn eigen bezigheden had — het lijkt ineens stil nu. Ze glimlacht even en stapt dan het busje in.
Ze gaan op weg. Naar het westen, naar La Rochelle. En vandaar naar het noorden. Onderweg krijgen ze een ijsje. Ze kijken nog eens goed naar de wijnstokken die in de velden staan. Er staan ook appelbomen bij, maar de appels zijn nog klein en nog niet rijp. Ze laten de druiven en appels voor wat ze zijn en rijden verder. Tijd om helemaal langs de kust te rijden hebben ze niet. Dus rijden ze verder naar het noorden, tot ze de zee weer zien. Ergens langs die kust ligt een eilandje waar een gevangenis op staat. Die gevangenis wordt niet meer gebruikt, maar het zou leuk zijn als ze hem zien liggen in de zee.
Aan zee
Onderweg naar de kust doen ze weer spelletjes, dit keer met kaarten. Pesten, patience, dubbel patience — daar zijn ze wel een poos zoet mee, en met pesten kan iedereen meedoen. Onderweg houden ze nog een tussenstop om te tanken en wat lekkers te halen. En natuurlijk een plaspauze en even de benen strekken. Want zeg nou eerlijk: zo lang in dat busje zitten, daar word je stijf van.
Anne had vanmorgen geen oefeningen gedaan om een beetje los te komen. Dan hier op de parkeerplaats maar even rustig lopen. Dat lukt wel. Rustig aan. Vandaag voor het eerst zonder drukverband; dat had ze ’s morgens niet weer aangedaan. Voor het slapen had ze het afgedaan, dat slaapt lekkerder.
Als ze allemaal naar de wc zijn geweest en wat lekkers hebben gegeten, gaan ze weer op weg. Nog een uurtje voordat ze de kust bereiken. Bijna daar rijden ze langs een kasteeltje — Fort de Rambures — en daarna verder naar Abbeville. Daar, in het stadje, halen ze boodschappen voor de avondmaaltijd en voor morgen.
Als de boodschappen binnen zijn, rijden ze echt naar de kust, naar een baai waar ze in het zand kunnen spelen en in het water kunnen poedelen. Met het boodschappen doen heeft moeder ook twee vliegers en een strandbal gekocht. Vliegeren kan Anne niet, maar ballen des te beter. De vliegers zijn voor de jongens. Die krijgen ze hoog, en nog hoger, met een lange staart vol strikken.
Soms is Anne wel jaloers dat ze het vliegeren niet in de vingers krijgt. Maar je kunt niet alles kunnen, hè. Misschien probeert ze later nog eens te oefenen, om te zien of ze het toch kan leren. Voor nu speelt Anne met haar zus en jongste broertje met de bal.
Halverwege de middag wordt het tijd om weer in het busje te stappen en een camping te zoeken waar ze één nacht kunnen blijven. Daar ziet Anne wel tegenop hoor: voor één nacht de tent weer opzetten en ’s morgens afbreken. Ze probeert er onderuit te komen en zegt dat ze wel helpt met koken. Toch moet ze even de luchtbedden oppompen. Als haar enkel weer zeer doet, mag ze stoppen. Zo komt ze er toch een beetje onderuit.
Na het eten schrijft ze in haar schriftje dat ze naar de baai zijn geweest. Dat er veel rotsen lagen. Dat de zee zo lekker rook. Dat er een zacht briesje stond en ze met haar gezicht in de wind zat. En natuurlijk dat haar broers zo goed konden vliegeren.
Top.
Verder naar het noorden
Anne heeft die nacht goed geslapen. Ze heeft het niet meer benauwd gehad en ook geen bed meer leeg laten lopen — dat vond ze zielig. Nu zitten ze aan het ontbijt: stokbrood met pindakaas. Daar was nog een beetje van over. En met jam. Die Franse kazen hoeft ze nu even niet hoor, daar heeft ze haar buik van vol. Een beker thee is wel lekker, dus die slurpt ze op.
Anne mag niet slurpen. Dat is een vies geluid, zegt haar broer.
Anne zegt: “Weet je dat de Chinezen juist wél slurpen? Dan zeggen ze daarmee dat ze het lekker vinden.”
Maar goed, het mag hier toch niet.
Terwijl de rest van de familie de tent afbreekt, doet Anne de afwas. En het afdrogen. Ze doet dat even alleen, geen gezeur aan haar hoofd. Als ze terugkomt van de afwas, drinken ze nog wat. Anne wil gewoon water.
Ze laat haar enkel aan moeder zien. “Kijk, hij wordt nu pas blauw. Dat ik erdoorheen ben gegaan, is al vijf dagen terug.” Normaal hoort een enkel gelijk blauw te kleuren. Moeder weet ook niet goed hoe dat komt. “Rustig aan nog maar daarmee, hoor,” zegt ze.
Dan pakken ze de stoelen in en doen die in het busje. Heel rustig rijden ze de camping weer af.
Op naar Calais, langs de kust verder naar het noorden.
Weet je waarom Calais? Omdat Anne daar heel graag wil kijken bij het strandje. Als ze er aankomen, kan ze bijna niet wachten om te gaan kijken. Zou er één staan? Is er een hovercraft? Anne is zó benieuwd.
“Kijk, Anne, daar komt er één aan!”
De hovercraft ligt op het water. Het is net een bolle ballon onder de boot. Anne vindt het een bijzondere uitvinding. Met dat ding ben je binnen een uur in Engeland — onvoorstelbaar. Haar tante is er ooit mee geweest. Die vertelde dat je flink schudt in de boot, omdat hij op het water vooruitgaat en niet erin.
Anne ziet mensen uitstappen en later weer instappen. Als iedereen aan boord is, blaast de hovercraft de onderkant weer op en glijdt langzaam richting zee. En op het water is hij al snel verdwenen.
Dat was de hovercraft.
Het strandje is weer leeg en stil.
Dan voelt Anne druppels. “Rennen, Anne, het gaat hard regenen!” roept haar vader.
Met z’n allen rennen ze naar het busje — net op tijd, voordat de bui echt losbarst.
In het busje leggen haar ouders de planken van de bankjes plat, zodat de zitplek een ligplek wordt. De slaapzakken er bovenop, zodat ze lekker zacht liggen. En ze rijden in de regen verder, naar Gent en daarna naar Antwerpen.
Bij oma
De regen blijft nog even tikken op het dak van het busje, maar de wolken breken langzaam open. De lucht wordt lichter. Anne ziet de borden langs de weg veranderen: eerst Gent, dan Antwerpen, en daarna de grens. Nederland weer.
Ze kijkt naar buiten en herkent de kleur van het licht. Het lijkt zachter hier, minder fel dan in Frankrijk. De bomen staan dichter bij elkaar, het gras is groener, en ergens ruikt het zelfs een beetje naar thuis.
“Zijn we er bijna?” vraagt ze.
“Bijna,” zegt vader. “Nog een klein stukje tot oma.”
Bij de camping van oma ruikt het naar dennen en gras. Oma zit al buiten bij haar caravan met een kop koffie, een plaid over haar schoot. “Daar zijn jullie dan,” zegt ze, en haar stem klinkt alsof ze nooit iets anders heeft gedaan dan wachten op dit moment.
De tent wordt voor de laatste keer opgezet. De lucht is fris, het regent niet meer. Haar oudste broer klimt hoog in de boom naast het veld, roept iets naar beneden, en moeder zegt dat hij voorzichtig moet doen — wat hij natuurlijk niet hoort. Anne loopt intussen over het pad en raapt denneappels. Grote, kleine, open en gesloten. Ze stopt ze in een plastic zakje; ze wil ze meenemen naar huis.
Die nacht slapen ze diep.
En als het eerste licht door het tentdoek schijnt, hoort Anne haar vader al buiten. Ze trekt haar jas aan en glipt mee naar buiten, het bos in. Het ruikt er koel en stil.
In de verte kraakt een tak — een ree, zegt vader zacht.
Anne knikt en blijft staan. En dan, tussen de stammen door, ziet ze ze echt: twee reeën, hun koppen even omhoog, de oren spits. De adem kringelt als mist uit hun neuzen.
Ze blijven zo een paar tellen tegenover elkaar, mens en dier, allebei stil.
Dan springen de reeën weg, verdwijnen tussen het jonge groen, en de stilte keert terug.
Vader glimlacht. “Mooie afsluiting, hè?”
Anne knikt. Ze weet dat ze dit moment niet vergeet.
Later die dag rijden ze verder, naar huis.
De reis is voorbij. De verhalen blijven.